De levensvatbaarheid hangt af van de habitatgrootte (oppervlakte), populatiegrootte en -dichtheid, de levensstrategie (kort- of lang-levend, zaadbank), de dynamiek van het milieu (tijdelijk-langdurig geschikt) en de hoeveelheid immigratie vanuit andere populaties. Of soorten zich kunnen vestigen hangt af van de connectiviteit van het landschap, de beschikbaarheid van en afstand tussen (nieuwe) habitatplekken en hun dispersiecapaciteit. Of een soort zich in een gebied kan handhaven hangt af van de balans tussen extinctie en kolonisatie: zolang er evenveel (of meer) populaties bijkomen als er verdwijnen gaat het goed. (Lokale) extinctie is dus op zich niet zo erg, zolang het maar gecompenseerd wordt door de vestiging van een nieuwe populatie op een andere plek. De balans tussen extinctie en kolonisatie bepaalt uiteindelijk de levensvatbaarheid van een (regionale) metapopulatie, het met elkaar in verbinding staande netwerk van populaties.
Factoren die de levensvatbaarheid van lokale populaties beïnvloeden zijn onvoorspelbare schommelingen in geboorte- en sterftecijfers door bv. het weer, terreinbeheer, schaarste van bestuivers, verschuiving van sex-ratio’s en catastrofes (bv. brand, storm, overstroming, graafwerk). Catastrofes komen gelukkig weinig voor, maar kunnen een grote impact hebben, zeker op kleine restpopulaties. Helaas zijn de laatste decennia al veel van zulke populaties verdwenen als gevolg van “ongelukjes”.
Maar zelfs al lijken kleine populaties veilig, dan nóg kan hun levensvatbaarheid en herstelvermogen ondermijnd worden door genetische processen, zoals drift (het door toeval uit een populatie verdwijnen van genetische varianten) en inteelt. Genetische erosie kan o.m. leiden tot een afname van het aanpassingsvermogen (bijv. aan klimaatverandering), een gebrek aan partners voor de voortplanting en een afname van de vitaliteit van de nakomelingen. Genetische effecten op de levensvatbaarheid kunnen deels onderzocht worden met DNA-merkers in het laboratorium, maar voor een directere link met populatiedynamiek en terreinbeheer zijn veldexperimenten nog altijd zeer belangrijk.
Onderzoek naar de populatiebiologie en -genetica gaat dus een grote en belangrijke stap verder dan monitoring door tellen. Door middel van onderzoek in combinatie met onze kennis en ervaring komen we te weten welke oorzaken verantwoordelijk zijn voor de achteruitgang. Wanneer we die kennen, kunnen we met gerichte maatregelen de betreffende soort(en) uit de extinctiespiraal (zie onderstaande figuur) halen en weer toekomstperspectief bieden.